maandag 25 juli 1988

Oostzeestrand



Al om zes uur werd ik wakker drijvend op de dertig centimeter water die er in de tent stond (de onderkant van de tent was nog wel waterdicht). Om zeven uur ging ik op weg naar Swienoujscie maar weer reisde de beer mee.
De eerste beste supermarkt werd aangedaan om in ieder geval de inwendige mens te verwennen. Eenmaal onderweg moest ik om de twintig kilometer even uit rusten, volledig kapot was ik. Om vier uur 's middags bezocht ik een restaurant. Op dat moment had ik nog maar 128 kilometer afgelegd. In het restaurant oogstte ik alom afschuw, hoe moet ik er wel niet hebben uitgezien (en hebben geroken).
Na het eten ging het fietsen wonderbaarlijk makkelijk. Na Szczezin had ik geen andere keus dan de autoweg te nemen om Swienoujscie te bereiken. De patrouillerende milicia had daar kennelijk andere gedachten over en vroeg mij om mijn rijbewijs (??). Zelfs hiermee mocht ik niet met mijn fiets over de autoweg. Ook bij de controle vijftien kilometer verderop waren ze nog niet van gedachten veranderd. In het eerste beste dorpje vroeg ik een Poolse oudere jongere naar een alternatieve route. Deze bestond volgens hem niet ik kon gewoon de autoweg nemen. Na mijn vraag wat de milicia hiervan zou vinden. Brulde hij MILICIA waarbij zijn linkerhand in zijn rechter elleboogplooi verdween en de middelvinger van zijn rechterhand krachtig naar de lucht wees. Daarna volgde de brul SOLIDARINOSÇ de vingers in een V-teken.
Weer terug op de autoweg maar nu wel op volle snelheid fietste ik richting Swienoujscie. Het landschap weer hoe langer hoe mooier. Uiteindelijk bereikte ik na 272 kilometer zelfs Swienoujscie nog waar ik op de veerpont meteen contact had met een aantal Poolse jongeren. Ze wezen me de weg naar het kampeerterrein, de volgende dag zou ik hen weer zien.
Drie dagen zou ik in deze kustplaats blijven. Om elf uur zag ik mijn nieuwe Poolse vrienden weer. Ik werd ingewijd in de Poolse manier van leven. De komende drie dagen was ik hun gast. Als eerste gingen we naar het strand om strandvolleybal te spelen. Later hebben we ook nog tennis gespeeld. De avonden werden doorgebracht in de bar. Overdag kreeg ik volop uitleg over het dagelijks leven, doorspekt met bewijzen.
Op mijn vraag hoe het mogelijk was dat het land vol stond met gewassen en vee terwijl er in de winkels niets te krijgen was kreeg ik lachend het antwoord dat het voor een niet-Pool onmogelijk was dit te begrijpen (en dat het voor een wel-Pool te moeilijk was om dit uit te leggen).
Voor het avondeten werd ik uitgenodigd bij een familie. De eerste avond stond er voor ons vieren een warme maaltijd op tafel terwijl er 's middags alleen nog maar een tomaat in huis was. Ik was intussen zover ingewijd in het Poolse leven dat ik wist dat het onmogelijk geweest moet zijn om in één middag via het reguliere winkelcircuit zoveel inkopen te doen. Dat moet hen dus kapitalen gekost hebben op de zwarte markt. De volgende avond at ik bij een andere familie: in een kamertje apart. Ik kreeg sterk de indruk dat ik de enige was die die avond te eten had.