vrijdag 1 januari 1988

Afzien door de Negev



Vroeg in het nieuwe jaar ga ik weer op pad, richting Mitzpe Ramon. Ik klim meteen de bergen in, oef.
Eenmaal boven leidt de weg langs de grens met Egypte en juist daar komt een legerwagen met militairen me tegemoet. De machinegeweren worden op me gericht, ik overweeg m'n opties. Van de weg af proberen wegkomen is niet verstandig, omdat ik niet weet of er hier mijnen liggen. Ik beleef angstige momenten. Ik besluit me open en onbevangen op te stellen, de machinegeweren gaan omlaag, oef.
De rit is verder weer adembenemend mooi (al is het nu iets bekender), nieuw zijn de sporen van pantserrupsvoertuigen in het zand. De rit is echter wel een stuk zwaarder dan een paar dagen terug. Mitzpe Ramon ligt een stuk hoger dan Eilat en de wind is ook nog eens in m'n nadeel.
Een eind voor m'n bestemming slaat de vermoeidheid toe. De avond valt en even later fiets ik door een pikdonkere woestijn - met mijn batterijverlichting aan. In de verte hoor ik een hond blaffen. Het geblaf komt dichterbij. Verhalen over reizigers die in de woestijn (in Iran) ten prooi vallen aan wilde honden schieten door m'n hoofd. Ik ga sneller fietsen maar ben vermoeid, het geblaf nadert. In een ingeving doe ik mijn lichten uit. Het geblaf verstomt.
In het licht van de sterren zoek ik mijn weg. Uiteindelijk zie ik de lichten van Mitzpe Ramon. Bevangen door vermoeidheid begin ik aan de slotklim. Uitgeput kom ik, na 156 kilometer, aan bij Beit No'am, de jeugdherberg waar de keuken nog open is.